De zomer is altijd weer een prachtig moment om mijn geest te scherpen door het lezen van boeken. Dit jaar heb ik mij volgelezen over alles wat ging over gemeenschap en gemeenschapsvorming. De nieuwe gemeenschap die Villa Klarendal wil zijn, moet namelijk worden vormgegeven. Dan is het wel zo handig te weten hoe dat handen en voeten te geven. Over gemeenschap-zijn is gelukkig veel geschreven, dus de boekenkast stond tijdelijk voller met boeken die uit de bibliotheek naar huis werden gesleept.
Niet alleen boeken zijn volgeschreven. Iedereen lijkt wel een mening te hebben wat christelijke gemeenschap, gemeente-zijn of kerk-zijn betekent. Hoe vaak heb ik niet in de dagelijkse praktijk als voormalig oudste van een pinkstergemeente gehoord dat de gemeente niet meer is wat het hoort te zijn. Men had een ideaal van de christelijke gemeenschap. En dat ideaal moest koste wat het kost worden doorgevoerd.
Tussen die gedachten met idealen en de talloze bladzijden waarop die idealen waren opgetekend, vond ik een schijnbaar onbeduidend en dun boekje met de titel ‘leven met elkander’ van de bekende schrijver Dittrich Bonhoeffer. Een boekje dat hij had opgetekend in 1937. Tamelijk uit de tijd zou je denken. Een dun boekje van ver voor deze tijd. Weg ermee! Ik heb het toch ter hand genomen en kwam tot de conclusie dat de schrijver enkele tijdloze noties schreef over het onderwerp, die zeker actueel te noemen zijn.
Temidden van alle hooggestemde idealen komt de schrijver tot de conclusie dat ‘christelijke gemeenschap (hij noemt het nog ouderwets ‘broederschap’) geen ideaal is, maar goddelijke werkelijkheid…’.
Mensen hebben een diep verlangen naar gemeenschap. Als ze in een gemeenschap terechtkomen, blijkt al snel dat die niet voldoet aan onze idealen. Wat gebeurt er dan? Er start een klaagzang over de slechte ervaringen of het gebrek aan gemeenschapszin. Gelovigen die zich meer dan gemiddeld hebben ingezet zullen het wel kennen. Waar we in echt gesprek en samenwerking met mensen komen, ontstaat teleurstelling, pijn, of onbegrip. We worden gefrustreerd, omdat de ander niet voldoet aan ons wensbeeld.
We lezen of horen Psalm 133: ‘Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen! Goed als olie op het hoofd die neervalt op de baard, de baard van Aäron, en neervalt op de hals van zijn gewaad, als de dauw van de Hermon die neervalt op de bergen van Sion. Daar geeft de HEER zijn zegen: leven voor altijd.’
En we komen tot een eigen vertaling van de psalm.
Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen? Ik betwijfel het. De olie op het hoofd die neervalt op de baard van Aäron en de hals van zijn gewaad lijkt in brand te zijn gestoken, met alle gevolgen van dien. De dauw op de Hermon lijkt zodanig te zijn verdampt dat er Russische branden op ontstaan die niet te blussen zijn. En de zegen van de HEER? Die lijkt te zijn vervangen voor een vloek. Als ik zo voor altijd moet leven, hoeft het niet meer voor mij….
De conclusie van Bonhoeffer is, dat de ware gemeenschap pas begint waar wij teleurgesteld, moegestreden, afgemat of gepijnigd zijn. En wij onze broeders of zusters die daarvoor hebben gezorgd leren te verdragen en te vergeven. Weg idealen. Weg allerlei romantische gedachten. Helemaal tot op de bodem van ons eigen kunnen de ander tegemoet treden en vergeven. Samen op de knieen of in ieder geval in gebed en daar elkaars hart uitstorten.
Om zijn woorden in eigen woorden te citeren: de zondige medegelovige is nog altijd degene met wie ik het geloof in het verlossingswerk van Christus deel. Danken dat wij samen mogen leven in de vergevende liefde van Jezus Christus. Leren dat wij nooit van eigen woorden en daden kunnen leven, omdat die alleen maar teleurstellen of pijn doen. Waar de ochtendmist van menselijke idealen verdwijnt, breekt de zon van de daadwerkelijke christelijke gemeenschap in al zijn felheid door.
1 opmerking:
Mooi!
Een reactie posten