donderdag 27 oktober 2011

Werken voor God

Gisteren spraken we tijdens een vergadering kort over een tekst in Marcus 4, waarin Jezus diverse vergelijkingen maakt over het koninkrijk van God.

En hij zei: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar. Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’

In een cultuur waarin werken het hoogste goed is, is dit een vreemde tekst. Wat moet ik dan nog doen? Het belangrijste: het ontkiemen, groeien en vrucht voort brengen gebeurt vanzelf.

In veel literatuur over gemeentegroei en gemeentestichting gaat het om methodes om mensen tot geloof te brengen, om groei te geven. De gemeentegroeibeweging uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw keek naar principes die groei bevorderden en brachten die aan de man als groeipotenties voor de kerk.

Als ik de tekst lees, zie ik daar niets van. Alles wat te maken heeft met groei, komt vanzelf. Je kunt er niets aan doen. Ineens is het er. Ineens is er een groen puntje dat boven de aarde komt na een langer proces van groei onder de aarde.

Wat moeten wij dan nog doen, was onze vraag gisteren. Dat lijkt me duidelijk. Voorafgaand aan het proces van zaaien is dat het zorgen dat de aarde vruchtbaar wordt. In sommige plekken betrkent dat stenen weghalen. Ploegen hoort erbij. De aarde moet omgewoeld worden, zodat het zaad er goed in kan vallen. Zodat de aarde niet te hard is, waardoor het zaad op de aarde blijft liggen. En als het eenmaal is gezaaid, gooi je mest op de aarde. Die vreselijk geurende smurrie waar je van over je nek gaat. Maar het werkt wel.

Ons werk is te zorgen dat de voorwaarden goed zijn om het evangelie te verkondigen (het zaad te strooien). Mogelijke barrieres wegnemen: slechte ervaringen met christenen, verkeerde gedachten over het geloof. Maar daar ook positieve dingen voor in de plaats zetten: samenwerken op sociaal gebied, oprecht meeleven, met mensen meedenken om hun leven weer op de rails te krijgen. Maar het zaaien hoort er ook bij. Voor een deel vertellen over wat wij geloven. Voor een ander deel laten zien dat wat wij vertellen ook uitwerkt in ons eigen leven. Het geloof uitleven, maar ook voorleven.

De boer die nadat hij heeft gezaaid alleen maar op zijn lauweren rust is geen goede boer. Er moet ook geirrigeerd worden als er geen regen valt. Onkruid moet worden weggesneden. Kortom, het is geen proces dat zomaar komt. Je moet er veel voor doen om de voorwaarden goed te laten blijven. Dat geldt ook voor ons. Niet alleen maar: God doet het wel. Maar ook constant kijken en luisteren of alles nog goed gaat. Of we als medewerkers niet in een sleur terecht komen. Alleen maar voor de grote oogst gaan en geen zicht meer hebben voor de plantjes zelf.

Maar uiteindelijk zorgt God voor de groei. En dat zien wij zelf ook. In veel levens van mensen met wie we werken zien we dat het zaad ontkiemt, groeit, groot groeit. En hier en daar mochten we al oogsten. En samen kijken hoe we de vruchten weer verder mochten uitzaaien op andere plekken.

zondag 16 oktober 2011

MEER van hetzelfde

Een paar maanden geleden werd ik er al mee geconfronteerd. Ds. Hans Eschbach, voorheen voorzitter van het Evangelisch Werkverband binnen de PKN, ging zich bezighouden met een groots evangelisatieproject. De verwezenlijking van een droom van Peter Vlug sr., las ik onlangs. Een glossy samenstellen onder de titel 'Meer' dat wordt verspreid in alle huizen in Nederland. Hoera, nu wordt het evangelie verkondigd op een moderne, aansprekelijke manier. Nu zullen alle gezinnen het evangelie lezen. Dat was de teneur van de reacties op dit initiatief.

Prachtig, niets mis mee, laten ze het vooral doen. Dat denk ik dan zelf. Maar toch heb ik wat bedenkingen bij een dergelijk groots opgezet project. Het gaat namelijk uit van bepaalde vooronderstellingen waarvan. Ik me afvraag of ze juist zijn. De eerste is, dat als je maar een mooie glossy maakt geheel in de stijl van wat mensen tegenwoordig aanspreekt, mensen dat blad wel zullen lezen. Zo'n glossy wordt dan op de markt gezet van al die andere mooie bladen die mensen regelmatig in hun bus ontvangen. Maak iets aantrekkelijks en mensen zullen het vanzelf gaan lezen. Volgens mij is de concurrentie zo groot dat mensen, als ze het blad al in hun bus ontvangen (want is er rekening gehouden met adressen met NEE-NEE of NEE-JA stickers?), het al snel met de grote hoop direct in de vuilnisbak of nog beter in de papierbak gooien.

Een dergelijke glossy gaat ook nog uit van een zekere leescultuur. In wijken als Klarendal is die leescultuur er niet of nauwelijks. Ze kunnen niet lezen (want analfabeet of niet-Nederlandstalig), of ze zijn veel meer beeldgericht en kijken liever RTL Boulevard of GTST dan zich te gooien op dat mooie blad met die vele teksten.

MEER van hetzelfde heb ik bewust boven deze blog geschreven, omdat het lijkt alsof het een uniek project is, terwijl er in alle decennia tot nu toe dergelijke projecten zijn geweest. Er is Hoop in de jaren zeventig zou het helemaal gaan doen. En de afgelopen jaren zijn met kerst en pasen materiaal uitgekomen dat mensen vast zou aanspreken. Dat deed het voor een kleine groep, maar de vraag is of dergelijke groots opgezette acties ook het doel halen dat ze lijken te willen verwezenlijken. In dit geval is het een eenmalige activiteit die een groter gevolg moet gaan geven. Groots, meeslepend, mooi, aansprekend. Maar raakt dat het hart van de persoon die het in zijn bus krijgt? Laat het blad straks de levensstijl van een gelovige zien? Met alle vallen en opstaan van dien? Of wordt het een zoveelste blad met successtories waardoor je wel moet worden aangemoedigd gelovig te worden. Maar of dat een goede voorstelling van zaken is?

Tenslotte vrees ik dat de totstandkoming van dit glossy heel veel geld zal vragen van christenen en hun kerkelijke gemeenschappen. Geld dat zoveel andere projecten en activiteiten ontberen. Christen zijn op basis van levensstijl. Dat is een veel lastiger item. Daar kun je geen glossy over schrijven. Dat is misschien maar een vodje in de ogen van glossysamenstellers. Schijnbaar minder succesvol, want er gaat een langere tijd overheen. Veel minder leuk om te ondersteunen, wat het is niet altijd succes dat achter de horizon verschijnt. Niet meer van hetzelfde, maar anders dan anders. Waardoor mensen wel worden aagesproken.

Laat de glossy er maar komen. Maar mijn kanttekeningen zijn en blijven er.

zaterdag 8 oktober 2011

Het verhaal van de gouden Boeddha

Zo af en toe hoor ik een verhaal dat me erg aanspreekt. Dat geldt ook voor het verhaal van de gouden Boeddha. Net gehoord op een cursus coaching 1-op-1 van de School voor Coaching. Aansprekend, omdat het mij aan het nadenken zet over mijzelf. Het spreekt verder voor zichzelf.

In 1957 moest een klooster in Thailand verhuizen. Een groep monniken kreeg de taak een reusachtige Boeddha, die gemaakt was van klei, te verplaatsen. Terwijl ze daarmee bezig waren, zag één van de monniken plotseling een scheur in het Boeddhabeeld. De monniken waren bang dat ze het Boeddhabeeld zouden beschadigen en besloten daarom een dag te wachten alvorens verder te gaan met hun taak. Toen de nacht viel liep één van de monniken naar het reusachtige beeld om te kijken of alles goed was. Hij scheen met zijn lantaren over de gehele Boeddha. Op het moment dat het licht op de scheur viel, zag hij iets weerspiegelen.

De monnik werd nieuwsgierig, pakte de hamer en de beitel en begon stukjes klei van het Boeddhabeeld af te slaan. Naarmate hij meer klei wegsloeg werd de Boeddha helderder. Nadat de monnik uren had gewerkt, keek hij in verbazing op en zag hij een prachtige, puur gouden Boeddha voor hem staan. Historici denken dat de Boeddha enkele honderden jaren daarvoor door de Thaise monniken was bedekt met klei toen Birmese leger hen aanvielen. Zij bedekten de Boeddha met klei zodat hij niet zou worden gestolen. Tijdens de overval op het klooster werden alle monniken gedood. Pas in 1957, toen monniken het beeld verplaatst werd de grote schat ontdekt.

Net als de Boeddha beschermt onze buitenschil ons tegen de wereld; onze echte schat ligt binnen in ons verborgen onder een laag klei. We hoeven alleen de moed op te brengen om onze buitenste schil stukje bij beetje weg te slaan zodat onze ware kern naar buiten kan treden.

woensdag 5 oktober 2011

Column Friesch Dagblad 37: Jezus, mijn voorbeeld in wijkwerk

De Here Jezus is voor ons wijkwerk het grote voorbeeld. Hij leefde in deze wereld in was bereid mensen te nemen zoals zij zijn.
Een van de belangrijke aspecten in het leven en werk van Jezus was zijn incarnatie. Hij was bereid de directe nabijheid van Zijn Vader te verlaten en zijn goddelijke luister en privileges af te leggen en mens te worden zoals wij. Hij staat daardoor niet ver van ons af, maar is een van ons geworden. Hij heeft zichzelf met ons vereenzelvigd. Daardoor begrijpt Hij hoe het leven in elkaar zit en heeft Hij laten zien hoe een leven met God in deze wereld mogelijk is. Hij is “mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.”

Jezus had dit niet hoeven doen. Hij had er ook voor kunnen kiezen om te blijven wonen in de hemel en dagelijks af te dalen naar de woonplaats van de mensen. Dat deed hij niet. Daardoor zou hij buiten de mensheid blijven staan. Jezus had zich kunnen laten voorstaan op het feit dat Hij God is. Maar dat deed Hij niet. Hij kwam in deze wereld. Werd geboren in een gezin dat niet als groots bekend stond. Groeide op in een streek dat als achterlijk werd gezien. Was een zoon van een timmerman, toch niet het meest aanzienlijke beroep. Bovendien was het voor iedereen in het dorp waar Hij woonde bekend dat hij een bastaard was: zijn vader was niet zijn eigen vader. Daardoor werd hij in zijn dorp veracht.

In zijn houding naar mensen zien we dat hij zich niet hoog boven mensen opstelt. Hij stond naast mensen. Hij ging om met mensen die door anderen veracht werden. Toen hij bij tollenaar Levi thuis thuis wasmen de maaltijd gebruikte, werd hij door de geestelijke leiders daarop aangesproken. Zijn antwoord: 'ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar om zondaars aan te sporen een nieuw leven te beginnen.’ Hij vereenzelvigde zich met met mensen die ver van God waren afgeweken. In plaats van ze af te stoten en ze te veroordelen, lag hij bij ze aan tafel en had hij nauw contact met ze.

Wij leren ons te vereenzelvigen met de mensen die in de wijk wonen. Niet afstoten of veroordelen. Maar liefhebben en naast hen staan. Niet elke dag afdalen naar de wijk om daarna weer neer te ploffen in onze eigen gecreëerde hemel in de veilige buitenwijk. Wij willen leren van Jezus' incarnatie. Wij willen 'incarnatie-leven'.