Waar doe ik het voor?
Vrijdagavond tien voor acht loop ik mijn huis uit. Ik neem het boodschappenwagentje mee van de grootgrutter dat bij mijn buurvrouw staat. Met kar en al loop ik richting de supermarkt. Ondertussen kom ik wat mensen tegen die me meewarig dan wel verbaasd aankijken. Bij de supermarkt hoor ik de cassiere aankondigen dat de zaak gaat sluiten. Ik plaats de kar bij het overgebleven brood. De brooddame knikt dat ik het brood kan overhevelen naar mijn kar. Elke week is de lading weer anders. Ditmaal een volledig volle kar. Met die kar vol loop ik al slingerend door de straten. Hij wil niet altijd doen wat ik wil, waardoor ik behoorlijk moet bijsturen. Zo kom ik bij de plaats waar ik een deel van het brood aflever. Voor de zondag is ons kostje gekocht (of beter gezegd: ontvangen). Het brood voor de brunch is binnen. De rest wordt verdeeld onder bekenden in de wijk. Prachtige momenten met zo’n volle kar. Maar er zijn van die momenten dat het anders is. Als er zoals in december volop sneeuw ligt en de kar met geen mogelijkheid door de sneeuw en gladheid komt. Als de ophaaldienst gelijk loopt met de finale van al die talentenshows die de afgelopen vijfeneenhalf jaar het licht zagen aanbreekt. Als het grote pijpenstelen regent en ikzelf met het brood behoorlijk nat regen. Op dat soort momenten schiet er een zinnetje door mijn hoofd: “Waar doe ik het voor?”
Eens in de zoveel weken sta ik in de keuken van Villa Klarendal. Dan is het mijn beurt voor het praktisch werk. ’s Ochtends om kwart voor tien paraat om samen de ochtend te beginnen. Daarna is het aanpoten om alles gereed te krijgen. Tafels sjouwen. Borden en bestek plaatsen. Brood klaarzetten. Beleg uit de (koel)kast halen en op tafel zetten. Koffie en thee zetten. De zaal inrichten voor de viering. Meestal is het werk stipt om elf uur klaar en zijn de bezoekers inmiddels al binnengestroomd. De gastheer verwelkomt de gasten, vertelt wie de praktische mensen zijn en gaat voor in een maaltijdgebed. Iedereen valt aan op het lekkers dat op tafel staat. Ik haal de pan eieren die inmiddels al lang zijn gekookt van het vuur en deel ze stuk voor stuk uit. Over het algemeen tevredenheid. Maar na verloop van tijd wil de ene tafel graag wat meer brood. De andere tafel heeft te weinig kaas (wat wil je als je dat driedubbeldik op je boterham doet). Van de honger gaat men over op de dorst, dus is het ook bijschenken zodat men ook van het natje is voorzien (wat gelukkig in ons nieuwe gebouw selfsevice is geworden). Dan volgt de tijd van de afruiming. De borden wordt gestapeld. Ik sta in de spoelkeuken om de vele borden en het bestek te herplaatsen in de bakken voor de afwasmachine. De eerste bak gaat in de machine en terwijl die zijn noodzakelijke werk doet, gaat de volgende lading in de volgende bak. Gelukkig is de machine zo heet dat het na afloop van de afwas twee minuten wachten is voordat de borden en het bestek al weer droog kunnen worden teruggeplaatst. Ik sta daar samen met een ander te zwoegen. Er lopen mensen langs die wat minder van het werken zijn. Ze maken een ‘lollige’ opmerking. Of ik wel even oppas met die lading borden. Op dat soort momenten schiet het even door me heen: “Waar doe ik het voor?”
Het is zo’n mooi zinnetje waar je zoveel mee zegt. Je hele doen en laten wordt er even door stil gezet. Alles gerelativeerd waar je mee bezig bent. Het zinnetje dat door je heen schiet als je na een hele avond kijken om elf uur de presentatoren van The Voice of Holland hoort afkondigen dat het weer een geweldige avond was en tot volgende week. Het is het gevoel van de man die op mijn sportschool na afloop van de zware krachttraining nog even voor de spiegel staat uit te hijgen om te zien of er al iets aan spieren is aangegroeid. Het is ook voor mijzelf op die sportschool de gedachte die door mij heen gaat als ik na zware weken weer eens op de weegschaal ga staan om te concluderen dat er niets is veranderd.
De relativering maakt soms plaats voor bemoediging. Een vrouw die naar me toe komt om te laten weten hoe zeer ze het waardeert dat ze wekelijks dat brood in handen krijgt. De buurman die laat weten hoe blij hij is met mijn aanwezigheid als ik weer een tijdje bij hem langs ben geweest. De vrouw die na een avond praten over de bijbel zegt te genieten van deze avond. Hoezeer God haar die avond heeft aangeraakt.
Als het me zo aanvliegt denk dan aan onze Grote Herder hangend aan het kruis. Hij hoorde zeker het zinnetje in zijn hoofd toen hij bespot en beschimpt werd. Maar hij ging onvermoeibaar door. Hij had momenten waarop het duister werd om hem heen. Hij liet zich niet van de wijs brengen. Die leidsman wil ik volgen. Ja, daar doe ik het voor!
1 opmerking:
Mooi, Rick. Een herkenbaar ogenblik. Die relativering heb je enerzijds nodig, maar kan soms ook verlammend werken. Die bemoediging hebben we allemaal nodig... kunnen we ook allemaal geven! In relativering zit "relatie" en die is broodnodig....
Een reactie posten